Iedereen heeft wel al eens gezien dat er voor het instellen van een IP-adres een subnetmask gevraagd wordt. Standaard is dit meestal 255.255.255.0. Een IP-adres bestaat uit 4 bytes of 32 bits, verdeeld in 4 x 8 bits. Dit maakt dat je per byte (of 8 bits) 256 mogelijkheden hebt. Binair uitgedrukt tussen 00000000 en 11111111, decimaal 0 als eerste en 255 als laatste.
In een netwerk heb je altijd 3 adressen die als standaard aangenomen worden. Het eerste adres is het netwerk-ID, het laatste het broadcastadres en dan de default gateway waarbij meestal het 2e of voorlaatste adres genomen wordt.
De default Gateway is de poort langs waar verbinding met andere netwerken wordt gemaakt. Dus elk netwerk heeft x-3 adressen die kunnen toegewezen worden aan PC, camera, NAS enz.
Een subnetmask dient om je netwerk op te splitsen en de mogelijke clients (hosts) per netwerk te vermeerderen of te verminderen.
Subnetmask 255.255.255.0 vertelt ons dat we 1 netwerk hebben met 256 (min 3) mogelijke adressen. We nemen geen bits af van de 4e byte dus hebben we 2^8 of 256 mogelijkheden. = 8 bits
Subnetmask 255.255.255.128 splitst het op naar 2 netwerken met telkens 128 (min 3) adressen. Hier nemen we de meest linkse bit af en voegen we dit bij het netwerk en hebben we nog 2^7 of 128 adressen over = 7 bits
Passen we dit toe op de 3e byte, subnetmask 255.255.128.0, dan maken we terug 2 netwerken met voor de hosts 7 bits uit de 3e byte en 8 bits uit de 4e byte is in totaal 2^15 adressen.
Nemen we subnetmask 255.255.254.0, dan zijn de 7 linkse bits van het netwerk en heb je nog 1 + 8 bits = 9 bits over voor je hosts of 2^9 of 512 adressen.
De mogelijke getallen in een subnetmask zijn 0, 128, 192, 224, 240, 248, 252, 254, 255.
Dit komt voor uit een logische AND van het IPadres en subnetmask.
Als A = 0 AND B= 0 dan C = 0
Als A = 0 AND B = 1 dan C = 0
Als A = 1 AND B = 0 dan C = 0
Als A = 1 AND B = 1 dan C = 1
Ga naar de volgende pagina voor enkele voorbeelden van mogelijkheden.